Werbung
 Übersetzung für 'haben' von Deutsch nach Niederländisch
NOUN   das Haben | -
VERB   haben | hatte | gehabt
[ich] habe | [du] hast | [jd. / etw.] hat | [wir] haben | [ihr] habt | [sie] haben
[Imperativ Sg.] hab / habe | [Imperativ Pl.] habt / [veraltet] habet
[Konjunktiv I] habe | [Konjunktiv II] hätte
hebben {verb}haben
190
2 Wörter: Andere
afgevallen zijn [afgeslankt zijn]abgenommen haben [an Gewicht]
begonnen zijnangefangen haben
begonnen zijnbegonnen haben
Heeft u ... ?Haben Sie ... ?
Hebt u...?Haben Sie...?
2 Wörter: Verben
afgenomen zijn {verb}abgenommen haben
afgeslankt zijn {verb}abgenommen haben
trek hebben {verb}Appetit haben
zeg.
in de piepzak zitten {verb} [omg.]
Bammel haben [ugs.]
buikpijn hebben {verb}Bauchschmerzen haben
van dienst zijn {verb} [werken]Dienst haben
genees.
van wacht zijn {verb} [arts in ziekenhuis] [BN]
Dienst haben [Arzt im Krankenhaus]
genees.
diarree hebben {verb}
Durchfall haben
dorst hebben {verb}Durst haben
slagen {verb} [succes hebben]Erfolg haben
geabonneerd zijn op iets {verb}etw. abonniert haben
iets uitmaken {verb}etw. dagegen haben
iets op tegen hebben {verb}etw. dagegen haben
iets overhebben {verb}etw. übrig haben
jarig zijn {verb}Geburtstag haben
geduld hebben {verb}Geduld haben
geëindigd zijn {verb}geendet haben
getrouwd zijn {verb}geheiratet haben
boffen {verb}Glück haben
geluk hebben {verb}Glück haben
keelpijn hebben {verb}Halsschmerzen haben
honger hebben {verb}Hunger haben
iem. liefhebben {verb}jdn. lieb haben
iem./iets benodigen {verb}jdn./etw. nötig haben
iem./iets beu zijn {verb}jdn./etw. satt haben [ugs.] [alt]
genees.
hoofdpijn hebben {verb}
Kopfschmerzen haben
beminnen {verb} [formeel]lieb haben
genees.sport
spierpijn hebben {verb}
Muskelkater haben
gelijk hebben {verb}Recht haben
gelijk hebben {verb}recht haben
zeg.
in de piepzak zitten {verb} [omg.]
Schiss haben [ugs.]
hikken {verb}Schluckauf haben
pijn hebben {verb}Schmerzen haben
afzien {verb} [BN]Schmerzen haben
zwijnen {verb} [omg.]Schwein haben [ugs.]
in moeilijkheden zitten {verb}Schwierigkeiten haben
ruzie hebben {verb}Streit haben
vertraging hebben {verb}Verspätung haben
psych.
hallucineren {verb}
Wahnvorstellungen haben
tijd hebben {verb}Zeit haben
3 Wörter: Andere
spreekw.
achter het net vissen
das Nachsehen haben
Heeft u een vuurtje?Haben Sie Feuer?
3 Wörter: Verben
bang zijn van {verb}Angst haben vor
angst hebben voor {verb}Angst haben vor
aanspraak hebben op iets {verb}Anspruch haben auf etw.
trek hebben in iets {verb}Appetit haben auf etw.
kans maken op iets {verb}Aussicht auf etw. haben [Gewinn, Job etc.]
kans maken op iets {verb}Chance auf etw. haben [Gewinn, Beruf etc.]
de dienst uitmaken {verb}das Sagen haben
het voor het zeggen hebben {verb}das Sagen haben
de lakens uitdelen {verb} [fig.]das Sagen haben [ugs.]
zeg.
aan het woord zijn {verb}
das Wort haben
lijken {verb} [schijnen]den Anschein haben
zeg.
het voornemen koesteren {verb}
die Absicht haben
genees.
ongesteld zijn {verb}
die Regel haben [Menstruation]
van lotje getikt zijn {verb} [omg.]eine Meise haben [ugs.]
auto
pech krijgen {verb}
eine Panne haben
klaarkomen {verb} [een orgasme krijgen]einen Orgasmus haben
zeg.
het op zijn heupen hebben {verb} [slecht humeur hebben]
einen Rappel haben [ugs.]
van lotje getikt zijn {verb} [omg.]einen Vogel haben [ugs.]
van invloed zijn op iem./iets {verb}Einfluss auf jdn./etw. haben
haast hebben {verb}es eilig haben
gehaast zijn {verb}es eilig haben
iets in bruikleen hebben {verb}etw.Akk. als Leihgabe haben
iets aan te merken hebben op {verb}etw. auszusetzen haben an
iets bijhebben {verb} [BN] [omg.]etw. bei sich haben
genoeg hebben van {verb}genug haben von
zeg.
iem. niets/iets kunnen maken {verb}
jdm. nichts/etw. vorzuwerfen haben
met iem./iets opgescheept zijn {verb}jdn./etw. am Hals haben
zin hebben in iets {verb}Lust haben auf etw.
slagen in iets {verb} [succes hebben]mit etw. Erfolg haben
last hebben van iem. {verb} [narigheid]mit jdm. Ärger haben
met iem. moeilijkheden hebben {verb}mit jdm. Probleme haben
met iem. moeilijkheden hebben {verb}mit jdm. Schwierigkeiten haben
verdwaald zijn {verb}sich verirrt haben
de weg kwijt zijn {verb}sich verlaufen haben
aardigheid in iets hebben {verb}Spaß an etw.Dat. haben
begrip hebben voor iets {verb}Verständnis haben für etw.
verstand hebben van iets {verb}von etw. Ahnung haben
een hekel aan iem./iets hebben {verb}vor jdm./etw. Abscheu haben
bang zijn voor iem./iets {verb}vor jdm./etw. Angst haben
op iets terechtkunnen {verb} [toegang hebben]zu etw. Zutritt haben
ten doel hebben {verb}zum Ziel haben
4 Wörter: Andere
spreekw.
Leugens hebben korte benen.
Lügen haben kurze Beine.
zeg.
een zee van ruimte hebben
sehr viel Platz haben
4 Wörter: Verben
geen schuld aan iets hebben {verb}an etw.Dat. keine Schuld haben
iets niet kunnen helpen {verb}an etw. keine Schuld haben
veel voelen voor iets {verb}auf etw. große Lust haben
fin.
rood staan {verb}
das Konto überzogen haben
zeg.
iets aan z'n water voelen {verb} [fig.]
ein (banges) Vorgefühl haben
een vaste verkering hebben {verb} [vriendin]eine feste Freundin haben
een bericht ontvangen hebben {verb}eine Nachricht empfangen haben
van lotje getikt zijn {verb} [omg.]eine Schraube locker haben
een voorkeur voor iem./iets hebben {verb}eine Vorliebe für jdn./etw. haben
Neue Wörterbuch-Abfrage: Einfach jetzt tippen!

Übersetzung für 'haben' von Deutsch nach Niederländisch

haben
hebben {verb}

abgenommen haben [an Gewicht]
afgevallen zijn [afgeslankt zijn]
Werbung
angefangen haben
begonnen zijn
begonnen haben
begonnen zijn
Haben Sie ... ?
Heeft u ... ?
Haben Sie...?
Hebt u...?

abgenommen haben
afgenomen zijn {verb}

afgeslankt zijn {verb}
Appetit haben
trek hebben {verb}
Bammel haben [ugs.]
in de piepzak zitten {verb} [omg.]zeg.
Bauchschmerzen haben
buikpijn hebben {verb}
Dienst haben
van dienst zijn {verb} [werken]
Dienst haben [Arzt im Krankenhaus]
van wacht zijn {verb} [arts in ziekenhuis] [BN]genees.
Durchfall haben
diarree hebben {verb}genees.
Durst haben
dorst hebben {verb}
Erfolg haben
slagen {verb} [succes hebben]
etw. abonniert haben
geabonneerd zijn op iets {verb}
etw. dagegen haben
iets uitmaken {verb}

iets op tegen hebben {verb}
etw. übrig haben
iets overhebben {verb}
Geburtstag haben
jarig zijn {verb}
Geduld haben
geduld hebben {verb}
geendet haben
geëindigd zijn {verb}
geheiratet haben
getrouwd zijn {verb}
Glück haben
boffen {verb}

geluk hebben {verb}
Halsschmerzen haben
keelpijn hebben {verb}
Hunger haben
honger hebben {verb}
jdn. lieb haben
iem. liefhebben {verb}
jdn./etw. nötig haben
iem./iets benodigen {verb}
jdn./etw. satt haben [ugs.] [alt]
iem./iets beu zijn {verb}
Kopfschmerzen haben
hoofdpijn hebben {verb}genees.
lieb haben
beminnen {verb} [formeel]
Muskelkater haben
spierpijn hebben {verb}genees.sport
Recht haben
gelijk hebben {verb}
recht haben
gelijk hebben {verb}
Schiss haben [ugs.]
in de piepzak zitten {verb} [omg.]zeg.
Schluckauf haben
hikken {verb}
Schmerzen haben
pijn hebben {verb}

afzien {verb} [BN]
Schwein haben [ugs.]
zwijnen {verb} [omg.]
Schwierigkeiten haben
in moeilijkheden zitten {verb}
Streit haben
ruzie hebben {verb}
Verspätung haben
vertraging hebben {verb}
Wahnvorstellungen haben
hallucineren {verb}psych.
Zeit haben
tijd hebben {verb}

das Nachsehen haben
achter het net vissenspreekw.
Haben Sie Feuer?
Heeft u een vuurtje?

Angst haben vor
bang zijn van {verb}

angst hebben voor {verb}
Anspruch haben auf etw.
aanspraak hebben op iets {verb}
Appetit haben auf etw.
trek hebben in iets {verb}
Aussicht auf etw. haben [Gewinn, Job etc.]
kans maken op iets {verb}
Chance auf etw. haben [Gewinn, Beruf etc.]
kans maken op iets {verb}
das Sagen haben
de dienst uitmaken {verb}

het voor het zeggen hebben {verb}
das Sagen haben [ugs.]
de lakens uitdelen {verb} [fig.]
das Wort haben
aan het woord zijn {verb}zeg.
den Anschein haben
lijken {verb} [schijnen]
die Absicht haben
het voornemen koesteren {verb}zeg.
die Regel haben [Menstruation]
ongesteld zijn {verb}genees.
eine Meise haben [ugs.]
van lotje getikt zijn {verb} [omg.]
eine Panne haben
pech krijgen {verb}auto
einen Orgasmus haben
klaarkomen {verb} [een orgasme krijgen]
einen Rappel haben [ugs.]
het op zijn heupen hebben {verb} [slecht humeur hebben]zeg.
einen Vogel haben [ugs.]
van lotje getikt zijn {verb} [omg.]
Einfluss auf jdn./etw. haben
van invloed zijn op iem./iets {verb}
es eilig haben
haast hebben {verb}

gehaast zijn {verb}
etw.Akk. als Leihgabe haben
iets in bruikleen hebben {verb}
etw. auszusetzen haben an
iets aan te merken hebben op {verb}
etw. bei sich haben
iets bijhebben {verb} [BN] [omg.]
genug haben von
genoeg hebben van {verb}
jdm. nichts/etw. vorzuwerfen haben
iem. niets/iets kunnen maken {verb}zeg.
jdn./etw. am Hals haben
met iem./iets opgescheept zijn {verb}
Lust haben auf etw.
zin hebben in iets {verb}
mit etw. Erfolg haben
slagen in iets {verb} [succes hebben]
mit jdm. Ärger haben
last hebben van iem. {verb} [narigheid]
mit jdm. Probleme haben
met iem. moeilijkheden hebben {verb}
mit jdm. Schwierigkeiten haben
met iem. moeilijkheden hebben {verb}
sich verirrt haben
verdwaald zijn {verb}
sich verlaufen haben
de weg kwijt zijn {verb}
Spaß an etw.Dat. haben
aardigheid in iets hebben {verb}
Verständnis haben für etw.
begrip hebben voor iets {verb}
von etw. Ahnung haben
verstand hebben van iets {verb}
vor jdm./etw. Abscheu haben
een hekel aan iem./iets hebben {verb}
vor jdm./etw. Angst haben
bang zijn voor iem./iets {verb}
zu etw. Zutritt haben
op iets terechtkunnen {verb} [toegang hebben]
zum Ziel haben
ten doel hebben {verb}

Lügen haben kurze Beine.
Leugens hebben korte benen.spreekw.
sehr viel Platz haben
een zee van ruimte hebbenzeg.

an etw.Dat. keine Schuld haben
geen schuld aan iets hebben {verb}
an etw. keine Schuld haben
iets niet kunnen helpen {verb}
auf etw. große Lust haben
veel voelen voor iets {verb}
das Konto überzogen haben
rood staan {verb}fin.
ein (banges) Vorgefühl haben
iets aan z'n water voelen {verb} [fig.]zeg.
eine feste Freundin haben
een vaste verkering hebben {verb} [vriendin]
eine Nachricht empfangen haben
een bericht ontvangen hebben {verb}
eine Schraube locker haben
van lotje getikt zijn {verb} [omg.]
eine Vorliebe für jdn./etw. haben
een voorkeur voor iem./iets hebben {verb}
Anwendungsbeispiele Deutsch
  • Alle drei Modelle haben identische Kabine, Motorhaube, Kühlerhaube und Kotflügel. Nach außen ist der einzige Unterschied: die 2-Tonner haben sechs Radmuttern, während die 5-Tonner acht haben.
  • 213 Bewohner (43,9 %) haben die Pflichtschule absolviert, davon sind 149 Frauen.
  • Indelicato soll bereits eine Vorahnung gehabt haben und einigen seiner Männer geraten haben, dem Treffen fernzubleiben.
  • Die Samenzapfen haben keinen Umbo und die Zapfenschuppen haben eine breite Basis.
  • Die Samenzapfen haben keinen Umbo und die Zapfenschuppen haben eine schmale Basis.

  • Von dieser Zähl- und Buchhaltungstechnik leitet sich die noch heute gebräuchliche Redewendung „etwas auf dem Kerbholz haben“ her.
  • Im Umfeld DeStefanos war letztlich niemand mehr sicher, er soll einen Passanten entführt haben, ihn zu sich nach Hause gebracht haben und ihn gezwungen haben, mit DeStefanos Ehefrau Oral-Sex zu haben.
  • 90,7 % der über 25-Jährigen haben eine Highschoolausbildung, 45,4 % haben mindestens einen Bachelortitel und 21,2 % haben ein Diplom.
  • Nur wenige haben doppelwandige Mauern. Die Zugänge haben mitunter Türsicherungen und Wächterzellen (...).
  • 14.000 Studenten haben ihr Studium an der Universität abgeschlossen, 300 haben ihr Meisterdiplomstudiengang absolviert und 600 haben promoviert.

  • Die Tiere haben verminderten Appetit, blähen sich wiederkehrend auf, haben Durchfall, liegen häufig und haben eine beschleunigte Atmung sowie Krampf und Erregungszustände.
  • "Was keiner geglaubt haben wird, was keiner gewusst haben konnte, was keiner geahnt haben durfte, das wird dann wieder das gewesen sein was keiner gewollt haben wollte".
  • Die Unternehmen haben vorwiegend kleine Betriebsgrößen.
  • Synonym gebrauchte Redensarten sind unter anderem „nicht alle Tassen im Schrank haben“, „nicht (mehr) alle Latten am Zaun haben“, „eine Schraube locker haben“ und „einen Sprung in der Schüssel haben“ sowie „einen Schuss haben“.
  • Von den drei LGBT-Rechten haben 55 Staaten keines, nur 26 haben alle, 12 haben zwei, 74 nur eines: gesetzlich erkennen sie Homosexualität an "(de jure)", aber nicht immer im praktischen Leben "(de facto)".

  • Einige Wagenplätze befinden sich auf illegal besetzten Flächen, andere haben Mietverträge mit der jeweiligen Stadt, fast alle haben einen Strom-, Wasser- und Abwasseranschluss.
  • Die Larven haben einen schlanken Körperbau, sind gräulich-weiß gefärbt und haben sehr kleine Tracheenöffnungen.
  • Ein Kardanantrieb ist bei Autos, die Frontmotor und Hinterradantrieb haben, üblich. Auch einige Motorräder haben einen Kardanantrieb, die meisten haben aber einen Kettenantrieb.
  • 47,3 % haben einen Mittelschulabschluss nach 11 Schuljahren (Hochschulreife).
  • Peridinin-Chloroplasten haben drei Membranen (gelegentlich nur zwei),, d. h. sie haben die ursprüngliche Zellmembran des Rotalgen-Endosymbionten verloren haben.

    Werbung
    © dict.cc Dutch-German dictionary 2024
    Enthält Übersetzungen von der TU Chemnitz sowie aus Mr Honey's Business Dictionary (nur Englisch/Deutsch).
    Links auf das Wörterbuch oder auch auf einzelne Übersetzungen sind immer herzlich willkommen!