Werbung
 ⇄Suchrichtung
 Übersetzung für '[b.]' von Deutsch nach Niederländisch
verspreid {adj} {past-p}zerstreut [z. B. Menge]
9
via {prep}
5
über [+Akk.] [einen Ort passierend (z. B. über München reisen); mittels, per (z. B. über Satellit), durch Vermittlung (z. B. über einen Freund)]
verstrooid {adj} {past-p}zerstreut [z. B. Menge]
3
klein {adv} [bijv. een klein jaar]knapp [z. B. knapp ein Jahr]
2
over {prep} [b.v. over 14 dagen]nach [z.B. nach 14 Tagen]
2
duf {adj} [muf]dumpf [z. B. Luft, Geruch, Keller, Geschmack]
platboomd {adj}flachgehend [mit flachem Boden, z.B. Boot]
weloverwogen {adj} {adv}wohlerwogen [z. B.: Meinung]
uiteen gedreven {adj} {past-p}zerstreut [z. B. Menge]
Verben
schorsen {verb}suspendieren [z. B. Beamte]
24
deinen {verb}schaukeln [z.B. auf dem Wasser]
10
strekken {verb} [reiken] [toereikend zijn]reichen [z.B. sich erstrecken] [ausreichen]
8
spetteren {verb}spritzen [z. B. Wasser]
6
denderen {verb}
4
donnern [donnerähnliches Geräusch verursachen, z.B. Motorrad]
opstappen {verb}hinaufsteigen [z. B. Treppe]
4
verzieken {verb}vergiften [fig.] [z. B. Stimmung]
4
iem./iets aanrijden {verb} [bijv. met de auto]jdn./etw. anfahren [z. B. mit dem Auto]
3
iets smeren {verb} [een broodje]etw. bestreichen [z. B. Brot]
2
oprakelen {verb}anschüren [z. B. Feuer jds. Eifersucht]
toucheren {verb} [opstrijken]einstreichen [z. B. Gewinne]
iets scherpen {verb} [bijv. een potlood]etw.Akk. anspitzen [z. B. einen Bleistift]
op iets voortborduren {verb}etw. weiterspinnen [fig.] [Gedanken z. B.]
achterlopen {verb}nachgehen [z.B. Uhr]
omverhalen {verb} [tenietdoen] [fig.]umstoßen [z.B. eine alte Theorie]
aanstrijken {verb} [door bestrijken bedekken]verschmieren [z.B. mit Zement]
visiteren {verb}visitieren [z. B. Gepäck] [veraltet]
voortstuwen {verb}vorwärtstreiben [z. B. ein Ruderboot im Wasser]
op scherp zetten {verb} [fig.]zuspitzen [z.B. Behauptung]
Substantive
deken {de}Decke {f} [z. B. zum Zudecken]
56
beleid {het} [wijze van behandeling]Politik {f} [z. B. einer Firma oder einer Schule]
52
taal.
tussenvoegsel {het} [woordje tussen de voornaam en het hoofdwoord van de achternaam]
7
[Wort das zwischen Vor- und Nachnamen eingefügt wird wie z. B. in Vincent van Gogh]
plaag {de}Plage {f} [z. B. Insektenplage]
3
vraagstuk {het}
2
Frage {f} [Problem, Thema] [meist in Zusammensetzungen: z. B. die Kurdenfrage]
askegel {de} [bijv. van een sigaret]Aschekegel {m} [z.B. bei einer Zigarette]
auto
handleiding {de}
Betriebsanleitung {f} [z. B. Maschinen]
verk.
verkeersdrempel {de}
Drempel {m} [nordd. regional, z. B. Nordrhein-Westfalen] [Bremsschwelle, Bodenschwelle]
sport
inworp {de}
Einwurf {m} [auch z.B. Münzen in einen Automaten]
shock {de}Erschütterung {f} [z. B. seelische Ergriffenheit]
kunst
onderlaag {de}
Grund {m} [z. B. einer Malunterlage]
opl.pol.werk
cumul {de} [BN] [omg.]
Kombination {f} [von z.B. Mandaten, Studienfächern, ...]
lopende band {de}Laufband {n} [z. B. Supermarktkasse]
sport
elftallen {mv}
Mannschaften {pl} [aus je 11 Mitgliedern, z.B. im Fußball, Cricket etc.]
marge {de} [typografie]Rand {m} [z.B. auf Papier]
omslag {de} [verdeling]Umlegung {f} [z.B. von Kosten]
naut.
waterverplaatsing {de}
Wasserverdrängung {f} [z. B. von Schiffen]
2 Wörter: Andere
iets komt te vervallen [bijv. les]etw. fällt aus [z.B. Unterrichtsstunde]
zie bijlage [bijv. e-mail]siehe Anhang [z. B. E-Mail]
2 Wörter: Verben
iets inslijpen {verb} [fig.] [bijv. gedragspatroon] sichDat. etw. angewöhnen [z.B. Verhaltensmuster]
opniew opvlammen {verb}wieder aufflammen [z.B. Liebe]
2 Wörter: Substantive
middenvak {het} [bijv. in supermarkt]mittleres Fach {n} [z.B. im Supermarkt]
3 Wörter: Verben
zich vastklampen aan iem./iets {verb} [ook fig.] sich an jdm./etw. festklammern [auch fig., z. B. an eine Hoffnung]
51 Übersetzungen
Neue Wörterbuch-Abfrage: Einfach jetzt tippen!

 ⇄ 
Übersetzung für '[b.]' von Deutsch nach Niederländisch

zerstreut [z. B. Menge]
verspreid {adj} {past-p}

verstrooid {adj} {past-p}

uiteen gedreven {adj} {past-p}
Werbung
über [+Akk.] [einen Ort passierend (z. B. über München reisen); mittels, per (z. B. über Satellit), durch Vermittlung (z. B. über einen Freund)]
via {prep}
knapp [z. B. knapp ein Jahr]
klein {adv} [bijv. een klein jaar]
nach [z.B. nach 14 Tagen]
over {prep} [b.v. over 14 dagen]
dumpf [z. B. Luft, Geruch, Keller, Geschmack]
duf {adj} [muf]
flachgehend [mit flachem Boden, z.B. Boot]
platboomd {adj}
wohlerwogen [z. B.: Meinung]
weloverwogen {adj} {adv}

suspendieren [z. B. Beamte]
schorsen {verb}
schaukeln [z.B. auf dem Wasser]
deinen {verb}
reichen [z.B. sich erstrecken] [ausreichen]
strekken {verb} [reiken] [toereikend zijn]
spritzen [z. B. Wasser]
spetteren {verb}
donnern [donnerähnliches Geräusch verursachen, z.B. Motorrad]
denderen {verb}
hinaufsteigen [z. B. Treppe]
opstappen {verb}
vergiften [fig.] [z. B. Stimmung]
verzieken {verb}
jdn./etw. anfahren [z. B. mit dem Auto]
iem./iets aanrijden {verb} [bijv. met de auto]
etw. bestreichen [z. B. Brot]
iets smeren {verb} [een broodje]
anschüren [z. B. Feuer jds. Eifersucht]
oprakelen {verb}
einstreichen [z. B. Gewinne]
toucheren {verb} [opstrijken]
etw.Akk. anspitzen [z. B. einen Bleistift]
iets scherpen {verb} [bijv. een potlood]
etw. weiterspinnen [fig.] [Gedanken z. B.]
op iets voortborduren {verb}
nachgehen [z.B. Uhr]
achterlopen {verb}
umstoßen [z.B. eine alte Theorie]
omverhalen {verb} [tenietdoen] [fig.]
verschmieren [z.B. mit Zement]
aanstrijken {verb} [door bestrijken bedekken]
visitieren [z. B. Gepäck] [veraltet]
visiteren {verb}
vorwärtstreiben [z. B. ein Ruderboot im Wasser]
voortstuwen {verb}
zuspitzen [z.B. Behauptung]
op scherp zetten {verb} [fig.]

Decke {f} [z. B. zum Zudecken]
deken {de}
Politik {f} [z. B. einer Firma oder einer Schule]
beleid {het} [wijze van behandeling]
[Wort das zwischen Vor- und Nachnamen eingefügt wird wie z. B. in Vincent van Gogh]
tussenvoegsel {het} [woordje tussen de voornaam en het hoofdwoord van de achternaam]taal.
Plage {f} [z. B. Insektenplage]
plaag {de}
Frage {f} [Problem, Thema] [meist in Zusammensetzungen: z. B. die Kurdenfrage]
vraagstuk {het}
Aschekegel {m} [z.B. bei einer Zigarette]
askegel {de} [bijv. van een sigaret]
Betriebsanleitung {f} [z. B. Maschinen]
handleiding {de}auto
Drempel {m} [nordd. regional, z. B. Nordrhein-Westfalen] [Bremsschwelle, Bodenschwelle]
verkeersdrempel {de}verk.
Einwurf {m} [auch z.B. Münzen in einen Automaten]
inworp {de}sport
Erschütterung {f} [z. B. seelische Ergriffenheit]
shock {de}
Grund {m} [z. B. einer Malunterlage]
onderlaag {de}kunst
Kombination {f} [von z.B. Mandaten, Studienfächern, ...]
cumul {de} [BN] [omg.]opl.pol.werk
Laufband {n} [z. B. Supermarktkasse]
lopende band {de}
Mannschaften {pl} [aus je 11 Mitgliedern, z.B. im Fußball, Cricket etc.]
elftallen {mv}sport
Rand {m} [z.B. auf Papier]
marge {de} [typografie]
Umlegung {f} [z.B. von Kosten]
omslag {de} [verdeling]
Wasserverdrängung {f} [z. B. von Schiffen]
waterverplaatsing {de}naut.

etw. fällt aus [z.B. Unterrichtsstunde]
iets komt te vervallen [bijv. les]
siehe Anhang [z. B. E-Mail]
zie bijlage [bijv. e-mail]

sichDat. etw. angewöhnen [z.B. Verhaltensmuster]
iets inslijpen {verb} [fig.] [bijv. gedragspatroon]
wieder aufflammen [z.B. Liebe]
opniew opvlammen {verb}

mittleres Fach {n} [z.B. im Supermarkt]
middenvak {het} [bijv. in supermarkt]

sich an jdm./etw. festklammern [auch fig., z. B. an eine Hoffnung]
zich vastklampen aan iem./iets {verb} [ook fig.]
  • rinkelen [m.b.t. geld] = klimpern
  • aaneen [m.b.t. plaats] = aneinander
  • iem./iets missen [m.b.t. afwezigheid] = jdn./etw. vermissen
alle anzeigen ...
Werbung
© dict.cc Dutch-German dictionary 2024
Enthält Übersetzungen von der TU Chemnitz sowie aus Mr Honey's Business Dictionary (nur Englisch/Deutsch).
Links auf das Wörterbuch oder auch auf einzelne Übersetzungen sind immer herzlich willkommen!