dict.cc
dict.cc
DE/NL
⇄
Übersetzung
Deutsch / Niederländisch
⇄
×
äöüß...
Zuletzt gesucht
Shuffle
Quiz Game
Vokabeltrainer
Login
Niederländisch - Deutsch
✔
Weitere Sprachen ...
Dark Mode
Zur Vollversion (Desktop-PC)
Impressum
Alte Version
Dark Mode
Zuletzt gesucht
Shuffle
Quiz
Trainer
Login
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
K
L
M
N
O
P
Q
R
S
T
U
V
W
X
Y
Z
Werbung
⇄
Suchrichtung
Übersetzung für
eine
von Deutsch nach Niederländisch
PRON
einer
|
eine
|
eines
|
-
NOUN
das Eine / (ein) Eines
|
-
PRON
m | f | n | pl
NOUN
article sg | article pl
een
eine
5
eentje
{pron}
eine
4
ene
eine
2 Wörter: Andere
efkes
{adv}
[BN]
eine
Weile
2 Wörter: Substantive
een hoop
{de}
eine
Menge
{f}
3 Wörter: Andere
een zware bevalling
eine
schwere Geburt
[Redensweise in Süddeutschland]
geabonneerd zijn op een krant
eine
Zeitung beziehen
3 Wörter: Verben
binnendoor gaan
{verb}
[langs een afgekorte weg]
eine
Abkürzung nehmen
een toespeling maken
{verb}
eine
Anspielung machen
speechen
{verb}
eine
Ansprache halten
toespreken
{verb}
[speechen]
eine
Ansprache halten
een klacht indienen
{verb}
eine
Beschwerde einreichen
een bom onschadelijk maken
{verb}
eine
Bombe entschärfen
mil.
wapens
een bom ontmantelen
{verb}
eine
Bombe entschärfen
een discussie uitlokken
{verb}
eine
Diskussion entfachen
schaften
{verb}
eine
Essenspause einlegen
een vlag zwaaien
{verb}
eine
Fahne schwingen
verk.
carpoolen
{verb}
eine
Fahrgemeinschaft bilden
een gezin stichten
{verb}
eine
Familie gründen
pol.
een gemeente besturen
{verb}
eine
Gemeinde verwalten
een kaars uitblazen
{verb}
eine
Kerze ausblasen
recht
een klacht indienen
{verb}
eine
Klage einreichen
een jaar overdoen
{verb}
eine
Klasse wiederholen
genees.
kuren
{verb}
eine
Kur machen
uitkomst bieden
{verb}
eine
Lösung bieten
van lotje getikt zijn
{verb}
[omg.]
eine
Meise haben
[ugs.]
auto
pech krijgen
{verb}
eine
Panne haben
een pauze inlassen
{verb}
eine
Pause einlegen
voor zijn examen slagen
{verb}
eine
Prüfung bestehen
een raket lanceren
{verb}
eine
Rakete starten
handel
een rekening opmaken
{verb}
eine
Rechnung erstellen
handel
een rekening opmaken
{verb}
eine
Rechnung machen
een factuur voor voldaan tekenen
{verb}
eine
Rechnung quittieren
speechen
{verb}
eine
Rede halten
toespreken
{verb}
[speechen]
eine
Rede halten
een reis maken
{verb}
eine
Reise machen
een resolutie aannemen
{verb}
eine
Resolution annehmen
ter zake doen
{verb}
[belangrijk zijn]
eine
Rolle spielen
[fig.]
spellen
een beurt overslaan
{verb}
eine
Runde aussetzen
een blokje omgaan
{verb}
eine
Runde drehen
een schuld voldoen
{verb}
eine
Schuld begleichen
een schuld betalen
{verb}
eine
Schuld begleichen
een schuld afdoen
{verb}
eine
Schuld bezahlen
een schuld voldoen
{verb}
eine
Schuld bezahlen
een schuld betalen
{verb}
eine
Schuld bezahlen
een schuld aanzuiveren
{verb}
eine
Schuld bezahlen
een schuld afdoen
{verb}
eine
Schuld entrichten
een schuld voldoen
{verb}
eine
Schuld entrichten
een schuld betalen
{verb}
eine
Schuld entrichten
sms'en
{verb}
eine
SMS versenden
taal.
een taal machtig zijn
{verb}
eine
Sprache beherrschen
taal.
een taal leren
{verb}
eine
Sprache erlernen
een stelling poneren
{verb}
eine
These aufstellen
toeren
{verb}
eine
Tour machen
een traan wegvegen
{verb}
eine
Träne wegwischen
een deur openbreken
{verb}
eine
Tür aufbrechen
een peiling houden
{verb}
eine
Umfrage durchführen
een handtekening zetten
{verb}
eine
Unterschrift leisten
een akte opmaken
{verb}
eine
Urkunde ausfertigen
een akte opmaken
{verb}
eine
Urkunde ausstellen
een afspraak maken
{verb}
eine
Verabredung treffen
een akkoord bereiken
{verb}
eine
Vereinbarung treffen
een keuze maken
{verb}
eine
Wahl treffen
een weddenschap sluiten
{verb}
eine
Wette abschließen
een sigaret opsteken
{verb}
eine
Zigarette anzünden
zeg.
iem.
de les lezen
{verb}
jdm.
eine
Lehre erteilen
zeg.
iem.
de les lezen
{verb}
jdm.
eine
Lehrstunde erteilen
zeg.
iem.
de les lezen
{verb}
jdm.
eine
Lektion erteilen
3 Wörter: Substantive
een hele reeks
{de}
eine
ganze Reihe
{f}
een goede partij
{de}
[huwelijkspartner]
eine
gute Partie
{f}
[Ehepartner]
een handjevol
{het}
mensen
eine
Handvoll
{f}
Menschen
een kwalijke zaak
{de}
eine
schlimme Sache
{f}
4 Wörter: Andere
een minuut voor tijd
{adv}
eine
Minute vor Schluss
Ik heb een idee.
Ich habe
eine
Idee.
zeg.
het roer moet om
Zeit für
eine
Kursänderung
4 Wörter: Verben
een rol spelen bij
iets
{verb}
bei
etw.
eine
Rolle spielen
een afwachtende houding aannemen
{verb}
eine
abwartende Haltung einnehmen
zeg.
de boot afhouden
{verb}
[fig.]
[afwachten]
eine
abwartende Haltung einnehmen
een discussie aangaan over
iets
{verb}
eine
Diskussion über
etw.
anfangen
een vaste verkering hebben
{verb}
[vriendin]
eine
feste Freundin haben
zeg.
een goede beurt maken
{verb}
eine
gute Figur machen
een lans breken voor
iem.
/
iets
{verb}
[idioom]
eine
Lanze für
jdn.
/
etw.
brechen
[Idiom]
een bericht ontvangen hebben
{verb}
eine
Nachricht empfangen haben
dimmen
{verb}
[omg.]
eine
ruhige Kugel schieben
[ugs.]
van lotje getikt zijn
{verb}
[omg.]
eine
Schraube locker haben
een kopje koffie drinken
{verb}
eine
Tasse Kaffee trinken
een voorkeur voor
iem.
/
iets
hebben
{verb}
eine
Vorliebe für
jdn.
/
etw.
haben
geabonneerd zijn op een krant
{verb}
eine
Zeitung abonniert haben
iets
op een spoel winden
{verb}
etw.
auf
eine
Spule wickeln
iem.
tot steun zijn
{verb}
jmd.
eine
Hilfe sein
een slag om de arm houden
{verb}
[idioom]
sich
Dat.
eine
Hintertür offenhalten
[Idiom]
een slag om de arm houden
{verb}
[idioom]
sich
Dat.
eine
Hintertür offenlassen
[Idiom]
een mening vormen
{verb}
sich
Dat.
eine
Meinung bilden
lichamelijk letsel oplopen
{verb}
sich
Dat.
eine
Verletzung zuziehen
4 Wörter: Substantive
abonnement
{het}
op een krant
Abonnement
{n}
auf
eine
Zeitung
een wereld
{de}
op zichzelf
eine
Welt
{f}
für sich
5+ Wörter: Andere
zeg.
(zo) licht als een veertje
{adv}
(so) leicht wie
eine
Feder
Dat is van voorbijgaande aard.
Das ist
eine
temporäre Erscheinung.
spreekw.
Liever brood in de zak, dan een pluim op de hoed.
Ein Stück Brot in der Tasche ist besser, als
eine
Feder auf dem Hut.
spreekw.
Ene hand wast de andere.
Eine
Hand wäscht die andere.
Neue Wörterbuch-Abfrage: Einfach jetzt tippen!
eine
een
eentje
{pron}
ene
Werbung
eine Weile
efkes
{adv}
[BN]
eine Menge
{f}
een hoop
{de}
eine schwere Geburt
[Redensweise in Süddeutschland]
een zware bevalling
eine Zeitung beziehen
geabonneerd zijn op een krant
eine Abkürzung nehmen
binnendoor gaan
{verb}
[langs een afgekorte weg]
eine Anspielung machen
een toespeling maken
{verb}
eine Ansprache halten
speechen
{verb}
toespreken
{verb}
[speechen]
eine Beschwerde einreichen
een klacht indienen
{verb}
eine Bombe entschärfen
een bom onschadelijk maken
{verb}
een bom ontmantelen
{verb}
mil.
wapens
eine Diskussion entfachen
een discussie uitlokken
{verb}
eine Essenspause einlegen
schaften
{verb}
eine Fahne schwingen
een vlag zwaaien
{verb}
eine Fahrgemeinschaft bilden
carpoolen
{verb}
verk.
eine Familie gründen
een gezin stichten
{verb}
eine Gemeinde verwalten
een gemeente besturen
{verb}
pol.
eine Kerze ausblasen
een kaars uitblazen
{verb}
eine Klage einreichen
een klacht indienen
{verb}
recht
eine Klasse wiederholen
een jaar overdoen
{verb}
eine Kur machen
kuren
{verb}
genees.
eine Lösung bieten
uitkomst bieden
{verb}
eine Meise haben
[ugs.]
van lotje getikt zijn
{verb}
[omg.]
eine Panne haben
pech krijgen
{verb}
auto
eine Pause einlegen
een pauze inlassen
{verb}
eine Prüfung bestehen
voor zijn examen slagen
{verb}
eine Rakete starten
een raket lanceren
{verb}
eine Rechnung erstellen
een rekening opmaken
{verb}
handel
eine Rechnung machen
een rekening opmaken
{verb}
handel
eine Rechnung quittieren
een factuur voor voldaan tekenen
{verb}
eine Rede halten
speechen
{verb}
toespreken
{verb}
[speechen]
eine Reise machen
een reis maken
{verb}
eine Resolution annehmen
een resolutie aannemen
{verb}
eine Rolle spielen
[fig.]
ter zake doen
{verb}
[belangrijk zijn]
eine Runde aussetzen
een beurt overslaan
{verb}
spellen
eine Runde drehen
een blokje omgaan
{verb}
eine Schuld begleichen
een schuld voldoen
{verb}
een schuld betalen
{verb}
eine Schuld bezahlen
een schuld afdoen
{verb}
een schuld voldoen
{verb}
een schuld betalen
{verb}
een schuld aanzuiveren
{verb}
eine Schuld entrichten
een schuld afdoen
{verb}
een schuld voldoen
{verb}
een schuld betalen
{verb}
eine SMS versenden
sms'en
{verb}
eine Sprache beherrschen
een taal machtig zijn
{verb}
taal.
eine Sprache erlernen
een taal leren
{verb}
taal.
eine These aufstellen
een stelling poneren
{verb}
eine Tour machen
toeren
{verb}
eine Träne wegwischen
een traan wegvegen
{verb}
eine Tür aufbrechen
een deur openbreken
{verb}
eine Umfrage durchführen
een peiling houden
{verb}
eine Unterschrift leisten
een handtekening zetten
{verb}
eine Urkunde ausfertigen
een akte opmaken
{verb}
eine Urkunde ausstellen
een akte opmaken
{verb}
eine Verabredung treffen
een afspraak maken
{verb}
eine Vereinbarung treffen
een akkoord bereiken
{verb}
eine Wahl treffen
een keuze maken
{verb}
eine Wette abschließen
een weddenschap sluiten
{verb}
eine Zigarette anzünden
een sigaret opsteken
{verb}
jdm. eine Lehre erteilen
iem. de les lezen
{verb}
zeg.
jdm. eine Lehrstunde erteilen
iem. de les lezen
{verb}
zeg.
jdm. eine Lektion erteilen
iem. de les lezen
{verb}
zeg.
eine ganze Reihe
{f}
een hele reeks
{de}
eine gute Partie
{f}
[Ehepartner]
een goede partij
{de}
[huwelijkspartner]
eine Handvoll
{f}
Menschen
een handjevol
{het}
mensen
eine schlimme Sache
{f}
een kwalijke zaak
{de}
eine Minute vor Schluss
een minuut voor tijd
{adv}
Ich habe eine Idee.
Ik heb een idee.
Zeit für eine Kursänderung
het roer moet om
zeg.
bei etw. eine Rolle spielen
een rol spelen bij iets
{verb}
eine abwartende Haltung einnehmen
een afwachtende houding aannemen
{verb}
de boot afhouden
{verb}
[fig.]
[afwachten]
zeg.
eine Diskussion über etw. anfangen
een discussie aangaan over iets
{verb}
eine feste Freundin haben
een vaste verkering hebben
{verb}
[vriendin]
eine gute Figur machen
een goede beurt maken
{verb}
zeg.
eine Lanze für jdn./etw. brechen
[Idiom]
een lans breken voor iem./iets
{verb}
[idioom]
eine Nachricht empfangen haben
een bericht ontvangen hebben
{verb}
eine ruhige Kugel schieben
[ugs.]
dimmen
{verb}
[omg.]
eine Schraube locker haben
van lotje getikt zijn
{verb}
[omg.]
eine Tasse Kaffee trinken
een kopje koffie drinken
{verb}
eine Vorliebe für jdn./etw. haben
een voorkeur voor iem./iets hebben
{verb}
eine Zeitung abonniert haben
geabonneerd zijn op een krant
{verb}
etw. auf eine Spule wickeln
iets op een spoel winden
{verb}
jmd. eine Hilfe sein
iem. tot steun zijn
{verb}
sich
Dat.
eine Hintertür offenhalten
[Idiom]
een slag om de arm houden
{verb}
[idioom]
sich
Dat.
eine Hintertür offenlassen
[Idiom]
een slag om de arm houden
{verb}
[idioom]
sich
Dat.
eine Meinung bilden
een mening vormen
{verb}
sich
Dat.
eine Verletzung zuziehen
lichamelijk letsel oplopen
{verb}
Abonnement
{n}
auf eine Zeitung
abonnement
{het}
op een krant
eine Welt
{f}
für sich
een wereld
{de}
op zichzelf
(so) leicht wie eine Feder
(zo) licht als een veertje
{adv}
zeg.
Das ist eine temporäre Erscheinung.
Dat is van voorbijgaande aard.
Ein Stück Brot in der Tasche ist besser, als eine Feder auf dem Hut.
Liever brood in de zak, dan een pluim op de hoed.
spreekw.
Eine Hand wäscht die andere.
Ene hand wast de andere.
spreekw.
Suche in Kommentaren
(13)
Werbung
Bild aussuchen
Siehe auch:
Google
Wikipedia
Wiktionary
Neon
MWB
Duden
nach oben
|
Impressum
© dict.cc 2023
Enthält Übersetzungen von der TU Chemnitz sowie aus Mr Honey's Business Dictionary (nur Englisch/Deutsch).
Links auf das Wörterbuch oder auch auf einzelne Übersetzungen sind immer herzlich willkommen!