Seite 1 von 44 für den Buchstaben A im Niederländisch-Deutsch-Wörterbuch
Seite 1/44 für A
AAA-batterij {de}
AAA-Batterie {f}elektr.
aai {de}
Liebkosung {f}
Streicheleinheit {f}
Streicheln {n}
aaibaarheidsfactor {de} [fig.]
Kuschelfaktor {m} [fig.]
aaien
streicheln
aak {de}
Aak {n}naut.
Aake {f}naut.
Lastkahn {m}naut.verk.
Schleppkahn {m}naut.verk.
aakschipper {de}
Kahnschiffer {m}naut.
aal {de}
Aal {m}visT
aal {de} [mestvocht]
Jauche {f} [Gülle]agr.
aalbes {de}
Ribisel {f} [österr.]bot.gastr.T
aalbes {de} [fruit]
(rote) Johannisbeere {f}gastr.
aalbes {de} [Ribes rubrum]
Rote Johannisbeere {f}bot.T
aalbessen {mv} [fruiten]
(rote) Johannisbeeren {pl}gastr.
aalbessenblad {het}
Johannisbeerblatt {n}bot.
aalbessengelei {de}
Johannisbeergelee {n} [auch {m}]gastr.
aalbessenjenever {de}
Johannisbeerschnaps {m}gastr.
aalbessensap {het}
Johannisbeersaft {m}gastr.
aalbessenstruik {de}
Johannisbeerstrauch {m}bot.
aalfuik {de}
Aalreuse {f}vis
aalgeer {de} [visserij]
Aalspeer {m} [Fischfang]vis
aalglad
aalglatt
aalgoot {de}
Aaltreppe {f}vis
aalkaar {de}
Aalbehälter {m}vis
Aalkasten {m}vis
aalkorf {de}
Aalkorb {m}vis
aalmoes {de}
Almosen {n}
aalmoezen {mv}
Almosen {pl}
aalsalamanders {mv} [familie Amphiumidae]
Aalmolche {pl}zoöl.T
aalscholver {de} [Phalacrocorax carbo]
Kormoran {m}vogelk.T
aalsoep {de}
Aalsuppe {f}gastr.
aalsoort {de} {het}
Aalart {f}vis
aalspeet {de}
Aalspieß {m}gastr.werkt.
aalsteken {het}
Aalstechen {n}vis
aalstreep {de}
Aalstrich {m}zoöl.
aalsvel {het}
Aalfell {n}vis
Aalhaut {f}vis
aalt {de} [BN]
Gülle {f} [südd.] [österr.] [schweiz.] [Jauche]agr.
Jauche {f}agr.
aaltje {het} [verkl.]
Älchen {n}viszoöl.
aaltjesziekte {de}
Älchenkrätze {f}biol.zoöl.
aalvangst {de}
Aalfang {m}vis
aam {de} [oude vloeistofmaat]
Ohm {n} [altes Flüssigkeitsmaß]eenheidgesch.
aambeeld {het}
Amboss {m}anat.werkt.
aambeeld-stijgbeugelgewricht {het} [articulatio incudostapedia]
Amboss-Steigbügelgelenk {n}anat.
aambeeldsbeentje {het}
Amboss {m}anat.
aambei {de}
Hämorrhoide {f}genees.
Hämorride {f}genees.
aambeien {mv}
Hämorrhoiden {pl}genees.
Hämorriden {pl}genees.
aan
an
aan bod komen
zur Sprache kommen
aan boord <a.b.>
an Bord
aan de / het
am [an dem]
aan de andere kant
andererseits
auf der anderen Seite
aan de beurt zijn
an der Reihe sein
dran sein [ugs.]
aan de drank zijn
alkoholsüchtig sein
aan de ene kant
auf der einen Seite
einerseits
aan de grond lopen
auf Grund laufennaut.
auflaufen [Schiff]naut.
aan de hand van
anhand von
Aan de kant!
Aus dem Weg!
Zur Seite!
aan de ketting leggen
anketten
aan de kook brengen
aufkochen
zum Kochen bringen
aan de kook raken
aufkochengastr.
aan de late kant zijn
spät dran sein [ugs.]zeg.
aan de linkerkant
auf der linken Seite
aan de overkant
jenseits
aan de rechterkant
auf der rechten Seite
aan de slag gaan
sich an die Arbeit machen
sich daranmachen [ugs.]
sich dranmachen [ugs.]
aan de sukkel zijn
kränkeln
aan de tafel gaan zitten [fig.]
sich (miteinander) an einen Tisch setzen [fig.]
aan de universiteit
auf der Universitätopl.
aan de zelfkant van de maatschappij leven
am Rand / Rande der Gesellschaft lebenzeg.
aan den lijve
am eigenen Leibzeg.
aan drugs verslaafd
drogenabhängigdrugs
drogensüchtigdrugs
aan een goed doel
für einen guten Zweck
aan een misdrijf schuldig zijn
an einem Verbrechen schuldig sein
aan flarden scheuren
zerfetzen
aan geld geraken
an Geld kommen
aan geld raken
an Geld kommen
aan gruzelementen slaan [omg.]
in Stücke schlagen
aan het adres van iem. zijn [kritiek, opmerking]
auf jdn. gemünzt sein
aan het einde van zijn Latijn zijn
mit seinem Latein am Ende seinzeg.
aan het infuus liggen [ook fig.]
am Tropf hängen [auch fig.]genees.
aan het licht brengen [fig.]
ans Licht bringen [fig.]
aufdecken
aan het licht komen
ans Licht kommenzeg.
aan het licht komen [idioom]
an den Tag kommen [Idiom]
Seite 1/44 für A
elektr.
AAA-batterij {de}
AAA-Batterie {f}
aai {de}Liebkosung {f}
aai {de}Streicheleinheit {f}
aai {de}Streicheln {n}
aaibaarheidsfactor {de} [fig.]Kuschelfaktor {m} [fig.]
aaienstreicheln
naut.
aak {de}
Aak {n}
naut.
aak {de}
Aake {f}
naut.verk.
aak {de}
Lastkahn {m}
naut.verk.
aak {de}
Schleppkahn {m}
naut.
aakschipper {de}
Kahnschiffer {m}
visT
aal {de}
Aal {m}
agr.
aal {de} [mestvocht]
Jauche {f} [Gülle]
bot.gastr.T
aalbes {de}
Ribisel {f} [österr.]
gastr.
aalbes {de} [fruit]
(rote) Johannisbeere {f}
bot.T
aalbes {de} [Ribes rubrum]
Rote Johannisbeere {f}
gastr.
aalbessen {mv} [fruiten]
(rote) Johannisbeeren {pl}
bot.
aalbessenblad {het}
Johannisbeerblatt {n}
gastr.
aalbessengelei {de}
Johannisbeergelee {n} [auch {m}]
gastr.
aalbessenjenever {de}
Johannisbeerschnaps {m}
gastr.
aalbessensap {het}
Johannisbeersaft {m}
bot.
aalbessenstruik {de}
Johannisbeerstrauch {m}
vis
aalfuik {de}
Aalreuse {f}
vis
aalgeer {de} [visserij]
Aalspeer {m} [Fischfang]
aalgladaalglatt
vis
aalgoot {de}
Aaltreppe {f}
vis
aalkaar {de}
Aalbehälter {m}
vis
aalkaar {de}
Aalkasten {m}
vis
aalkorf {de}
Aalkorb {m}
aalmoes {de}Almosen {n}
aalmoezen {mv}Almosen {pl}
zoöl.T
aalsalamanders {mv} [familie Amphiumidae]
Aalmolche {pl}
vogelk.T
aalscholver {de} [Phalacrocorax carbo]
Kormoran {m}
gastr.
aalsoep {de}
Aalsuppe {f}
vis
aalsoort {de} {het}
Aalart {f}
gastr.werkt.
aalspeet {de}
Aalspieß {m}
vis
aalsteken {het}
Aalstechen {n}
zoöl.
aalstreep {de}
Aalstrich {m}
vis
aalsvel {het}
Aalfell {n}
vis
aalsvel {het}
Aalhaut {f}
agr.
aalt {de} [BN]
Gülle {f} [südd.] [österr.] [schweiz.] [Jauche]
agr.
aalt {de} [BN]
Jauche {f}
viszoöl.
aaltje {het} [verkl.]
Älchen {n}
biol.zoöl.
aaltjesziekte {de}
Älchenkrätze {f}
vis
aalvangst {de}
Aalfang {m}
eenheidgesch.
aam {de} [oude vloeistofmaat]
Ohm {n} [altes Flüssigkeitsmaß]
anat.werkt.
aambeeld {het}
Amboss {m}
anat.
aambeeld-stijgbeugelgewricht {het} [articulatio incudostapedia]
Amboss-Steigbügelgelenk {n}
anat.
aambeeldsbeentje {het}
Amboss {m}
genees.
aambei {de}
Hämorrhoide {f}
genees.
aambei {de}
Hämorride {f}
genees.
aambeien {mv}
Hämorrhoiden {pl}
genees.
aambeien {mv}
Hämorriden {pl}
aanan
aan bod komenzur Sprache kommen
aan boord <a.b.>an Bord
aan de / hetam [an dem]
aan de andere kantandererseits
aan de andere kantauf der anderen Seite
aan de beurt zijnan der Reihe sein
aan de beurt zijndran sein [ugs.]
aan de drank zijnalkoholsüchtig sein
aan de ene kantauf der einen Seite
aan de ene kanteinerseits
naut.
aan de grond lopen
auf Grund laufen
naut.
aan de grond lopen
auflaufen [Schiff]
aan de hand vananhand von
Aan de kant!Aus dem Weg!
Aan de kant!Zur Seite!
aan de ketting leggenanketten
aan de kook brengenaufkochen
aan de kook brengenzum Kochen bringen
gastr.
aan de kook raken
aufkochen
zeg.
aan de late kant zijn
spät dran sein [ugs.]
aan de linkerkantauf der linken Seite
aan de overkantjenseits
aan de rechterkantauf der rechten Seite
aan de slag gaansich an die Arbeit machen
aan de slag gaansich daranmachen [ugs.]
aan de slag gaansich dranmachen [ugs.]
aan de sukkel zijnkränkeln
aan de tafel gaan zitten [fig.]sich (miteinander) an einen Tisch setzen [fig.]
opl.
aan de universiteit
auf der Universität
zeg.
aan de zelfkant van de maatschappij leven
am Rand / Rande der Gesellschaft leben
zeg.
aan den lijve
am eigenen Leib
drugs
aan drugs verslaafd
drogenabhängig
drugs
aan drugs verslaafd
drogensüchtig
aan een goed doelfür einen guten Zweck
aan een misdrijf schuldig zijnan einem Verbrechen schuldig sein
aan flarden scheurenzerfetzen
aan geld gerakenan Geld kommen
aan geld rakenan Geld kommen
aan gruzelementen slaan [omg.]in Stücke schlagen
aan het adres van iem. zijn [kritiek, opmerking]auf jdn. gemünzt sein
zeg.
aan het einde van zijn Latijn zijn
mit seinem Latein am Ende sein
genees.
aan het infuus liggen [ook fig.]
am Tropf hängen [auch fig.]
aan het licht brengen [fig.]ans Licht bringen [fig.]
aan het licht brengen [fig.]aufdecken
zeg.
aan het licht komen
ans Licht kommen
aan het licht komen [idioom]an den Tag kommen [Idiom]
Seite 1 von 44 für den Buchstaben A im Niederländisch-Deutsch-Wörterbuch
Neue Wörterbuch-Abfrage: Einfach jetzt tippen!
Impressum © dict.cc 2023