dict.cc
dict.cc
DE/NL
⇄
Übersetzung
Deutsch / Niederländisch
⇄
×
äöüß...
Zuletzt gesucht
Shuffle
Quiz Game
Vokabeltrainer
Login
Niederländisch - Deutsch
✔
Weitere Sprachen ...
Dark Mode
Zur Vollversion (Desktop-PC)
Impressum
Alte Version
Dark Mode
Zuletzt gesucht
Shuffle
Quiz
Trainer
Login
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
K
L
M
N
O
P
Q
R
S
T
U
V
W
X
Y
Z
«
zurück
|
weiter
»
Seite 26 von 29 für den Buchstaben
H
im Niederländisch-Deutsch-Wörterbuch
⇄
«
⇄
»
Seite 26/29 für
H
huidige (geldende) prijzen
{mv}
jetzige (heutige) geltende Preise
{pl}
econ.
huidige positie
{de}
aktuelle Position
{f}
huidirritatie
{de}
Hautirritation
{f}
genees.
Hautreizung
{f}
genees.
huidkanker
{de}
Hautkrebs
{m}
genees.
huidkleur
{de}
Hautfarbe
{f}
huidreactie
{de}
Hautreaktion
{f}
genees.
huidschilfer
{de}
Hautschuppe
{f}
huidskleur
{de}
Hautfarbe
{f}
huidtransplantatie
{de}
Hauttransplantation
{f}
genees.
huiduitslag
{de}
Hautausschlag
{m}
genees.
huidveroudering
{de}
Hautalterung
{f}
cosm.
genees.
huidverzorgingsproduct
{het}
Hautpflegeprodukt
{n}
cosm.
huidvraat
{de}
Aussatz
{m}
bijbel
genees.
huidvriendelijk
hautfreundlich
cosm.
genees.
hautverträglich
cosm.
genees.
huifkar
{de}
Planwagen
{m}
transp.
huifwagen
{de}
Planwagen
{m}
huilbui
{de}
Heulkrampf
{m}
[ugs.]
Weinkrampf
{m}
huilen
flennen
[ugs.]
[pej.]
heulen
[ugs.]
weinen
huilerig
weinerlich
huis
{het}
Haus
{n}
archi.
esot.
Heim
{n}
huis-tuin-en-keuken-
Feld-Wald-und-Wiesen-
[ugs.]
huisadres
{het}
Privatadresse
{f}
Privatanschrift
{f}
huisafval
{de}
{het}
Hausabfall
{m}
milieu
Hausmüll
{m}
milieu
huisapotheek
{de}
Hausapotheke
{f}
huisarrest
{het}
Hausarrest
{m}
huisarts
{de}
Allgemeinmediziner
{m}
genees.
werk
Hausarzt
{m}
genees.
werk
huisarts
{de}
[vrouwelijk]
Hausärztin
{f}
genees.
werk
huisartsenpost
{de}
ambulantes Notfallzentrum
{n}
genees.
huisbaas
{de}
Vermieter
{m}
huisbar
{de}
Hausbar
{f}
meubel
huisbel
{de}
Türklingel
{f}
huisbeurs
{de}
Hausmesse
{f}
handel
huisbewoner
{de}
Hausbewohner
{m}
huisdeur
{de}
Haustür
{f}
huisdier
{het}
Haustier
{n}
huisdiervriendelijk
haustierfreundlich
huisdokter
{de}
Allgemeinmediziner
{m}
genees.
werk
Hausarzt
{m}
genees.
werk
huiseigenaar
{de}
Hausbesitzer
{m}
vastg.
huiselijk
häuslich
huiselijk geweld
{het}
häusliche Gewalt
{f}
huiselijkheid
{de}
Häuslichkeit
{f}
huisfeest
{het}
Hausparty
{f}
huisgenoot
{de}
Mitbewohner
{m}
huisgenote
{de}
[vrouwelijk]
Mitbewohnerin
{f}
huishoudbudget
{het}
Haushaltsbudget
{n}
huishoudelijk werk
{het}
Hausarbeit
{f}
huishouden
[de huishouding doen]
den Haushalt führen
haushalten
[Haushalt führen]
huishouden
[tekeergaan]
randalieren
toben
wüten
huishouden
{het}
Hausarbeit
{f}
Hausarbeiten
{pl}
Haushalt
{m}
huishoudfolie
{de}
{het}
Frischhaltefolie
{f}
Haushaltsfolie
{f}
huishoudgeld
{het}
Haushaltsgeld
{n}
huishouding
{de}
Haushaltsführung
{f}
huishoudschort
{de}
{het}
Küchenschürze
{f}
gastr.
kled.
huisjesmelker
{de}
Miethai
{m}
[ugs.]
fin.
huiskamer
{de}
Wohnzimmer
{n}
vastg.
huiskraai
{de}
[Corvus splendens]
Glanzkrähe
{f}
vogelk.
T
huislijkheid
{de}
Häuslichkeit
{f}
huislook
{de}
{het}
[Sempervivum montanum]
Berg-Hauswurz
{f}
bot.
T
huisman
{de}
Hausmann
{m}
huismeester
{de}
Hausmeister
{m}
huismerk
{het}
Eigenmarke
{f}
handel
Hausmarke
{f}
[Eigenmarke]
handel
huismoeder
{de}
Hausfrau
{f}
huismoeder
{de}
[Noctua pronuba]
[nachtvlindersoort]
Hausmutter
{f}
[Nachtfalterspezies]
entom.
T
huismuis
{de}
[Mus musculus]
Hausmaus
{f}
zoöl.
T
huismus
{de}
[Passer domesticus]
Haussperling
{m}
vogelk.
T
Spatz
{m}
vogelk.
T
huisnaam
{de}
Hausname
{m}
urban.
huisnummer
{het}
Hausnummer
{f}
huisraad
{het}
Hausrat
{m}
huisspecialiteit
{de}
Spezialität
{f}
des Hauses
gastr.
huisspitsmuis
{de}
[Crocidura russula]
Hausspitzmaus
{f}
zoöl.
T
huisstofmijt
{de}
[Dermatophagoides]
Hausstaubmilbe
{f}
zoöl.
T
huistelefoon
{de}
Haustelefon
{n}
telecom.
huisvader
{de}
Hausvater
{m}
[veraltet]
[Familienoberhaupt]
huisvesting
{de}
[het huisvesten]
Unterbringung
{f}
huisvesting
{de}
[verblijf]
Unterkunft
{f}
huisvredebreuk
{de}
Hausfriedensbruch
{m}
recht
huisvrouw
{de}
Hausfrau
{f}
huiswaarts
heim
[nach Hause]
heimwärts
nach Hause
huiswerk
{het}
Hausarbeit
{f}
opl.
Hausaufgabe
{f}
opl.
«
⇄
»
Seite 26/29 für
H
econ.
huidige (geldende) prijzen
{mv}
jetzige (heutige) geltende Preise
{pl}
huidige positie
{de}
aktuelle Position
{f}
genees.
huidirritatie
{de}
Hautirritation
{f}
genees.
huidirritatie
{de}
Hautreizung
{f}
genees.
huidkanker
{de}
Hautkrebs
{m}
huidkleur
{de}
Hautfarbe
{f}
genees.
huidreactie
{de}
Hautreaktion
{f}
huidschilfer
{de}
Hautschuppe
{f}
huidskleur
{de}
Hautfarbe
{f}
genees.
huidtransplantatie
{de}
Hauttransplantation
{f}
genees.
huiduitslag
{de}
Hautausschlag
{m}
cosm.
genees.
huidveroudering
{de}
Hautalterung
{f}
cosm.
huidverzorgingsproduct
{het}
Hautpflegeprodukt
{n}
bijbel
genees.
huidvraat
{de}
Aussatz
{m}
cosm.
genees.
huidvriendelijk
hautfreundlich
cosm.
genees.
huidvriendelijk
hautverträglich
transp.
huifkar
{de}
Planwagen
{m}
huifwagen
{de}
Planwagen
{m}
huilbui
{de}
Heulkrampf
{m}
[ugs.]
huilbui
{de}
Weinkrampf
{m}
huilen
flennen
[ugs.]
[pej.]
huilen
heulen
[ugs.]
huilen
weinen
huilerig
weinerlich
archi.
esot.
huis
{het}
Haus
{n}
huis
{het}
Heim
{n}
huis-tuin-en-keuken-
Feld-Wald-und-Wiesen-
[ugs.]
huisadres
{het}
Privatadresse
{f}
huisadres
{het}
Privatanschrift
{f}
milieu
huisafval
{de}
{het}
Hausabfall
{m}
milieu
huisafval
{de}
{het}
Hausmüll
{m}
huisapotheek
{de}
Hausapotheke
{f}
huisarrest
{het}
Hausarrest
{m}
genees.
werk
huisarts
{de}
Allgemeinmediziner
{m}
genees.
werk
huisarts
{de}
Hausarzt
{m}
genees.
werk
huisarts
{de}
[vrouwelijk]
Hausärztin
{f}
genees.
huisartsenpost
{de}
ambulantes Notfallzentrum
{n}
huisbaas
{de}
Vermieter
{m}
meubel
huisbar
{de}
Hausbar
{f}
huisbel
{de}
Türklingel
{f}
handel
huisbeurs
{de}
Hausmesse
{f}
huisbewoner
{de}
Hausbewohner
{m}
huisdeur
{de}
Haustür
{f}
huisdier
{het}
Haustier
{n}
huisdiervriendelijk
haustierfreundlich
genees.
werk
huisdokter
{de}
Allgemeinmediziner
{m}
genees.
werk
huisdokter
{de}
Hausarzt
{m}
vastg.
huiseigenaar
{de}
Hausbesitzer
{m}
huiselijk
häuslich
huiselijk geweld
{het}
häusliche Gewalt
{f}
huiselijkheid
{de}
Häuslichkeit
{f}
huisfeest
{het}
Hausparty
{f}
huisgenoot
{de}
Mitbewohner
{m}
huisgenote
{de}
[vrouwelijk]
Mitbewohnerin
{f}
huishoudbudget
{het}
Haushaltsbudget
{n}
huishoudelijk werk
{het}
Hausarbeit
{f}
huishouden
[de huishouding doen]
den Haushalt führen
huishouden
[de huishouding doen]
haushalten
[Haushalt führen]
huishouden
[tekeergaan]
randalieren
huishouden
[tekeergaan]
toben
huishouden
[tekeergaan]
wüten
huishouden
{het}
Hausarbeit
{f}
huishouden
{het}
Hausarbeiten
{pl}
huishouden
{het}
Haushalt
{m}
huishoudfolie
{de}
{het}
Frischhaltefolie
{f}
huishoudfolie
{de}
{het}
Haushaltsfolie
{f}
huishoudgeld
{het}
Haushaltsgeld
{n}
huishouding
{de}
Haushaltsführung
{f}
gastr.
kled.
huishoudschort
{de}
{het}
Küchenschürze
{f}
fin.
huisjesmelker
{de}
Miethai
{m}
[ugs.]
vastg.
huiskamer
{de}
Wohnzimmer
{n}
vogelk.
T
huiskraai
{de}
[Corvus splendens]
Glanzkrähe
{f}
huislijkheid
{de}
Häuslichkeit
{f}
bot.
T
huislook
{de}
{het}
[Sempervivum montanum]
Berg-Hauswurz
{f}
huisman
{de}
Hausmann
{m}
huismeester
{de}
Hausmeister
{m}
handel
huismerk
{het}
Eigenmarke
{f}
handel
huismerk
{het}
Hausmarke
{f}
[Eigenmarke]
huismoeder
{de}
Hausfrau
{f}
entom.
T
huismoeder
{de}
[Noctua pronuba]
[nachtvlindersoort]
Hausmutter
{f}
[Nachtfalterspezies]
zoöl.
T
huismuis
{de}
[Mus musculus]
Hausmaus
{f}
vogelk.
T
huismus
{de}
[Passer domesticus]
Haussperling
{m}
vogelk.
T
huismus
{de}
[Passer domesticus]
Spatz
{m}
urban.
huisnaam
{de}
Hausname
{m}
huisnummer
{het}
Hausnummer
{f}
huisraad
{het}
Hausrat
{m}
gastr.
huisspecialiteit
{de}
Spezialität
{f}
des Hauses
zoöl.
T
huisspitsmuis
{de}
[Crocidura russula]
Hausspitzmaus
{f}
zoöl.
T
huisstofmijt
{de}
[Dermatophagoides]
Hausstaubmilbe
{f}
telecom.
huistelefoon
{de}
Haustelefon
{n}
huisvader
{de}
Hausvater
{m}
[veraltet]
[Familienoberhaupt]
huisvesting
{de}
[het huisvesten]
Unterbringung
{f}
huisvesting
{de}
[verblijf]
Unterkunft
{f}
recht
huisvredebreuk
{de}
Hausfriedensbruch
{m}
huisvrouw
{de}
Hausfrau
{f}
huiswaarts
heim
[nach Hause]
huiswaarts
heimwärts
huiswaarts
nach Hause
opl.
huiswerk
{het}
Hausarbeit
{f}
opl.
huiswerk
{het}
Hausaufgabe
{f}
«
zurück
|
weiter
»
Seite 26 von 29 für den Buchstaben
H
im Niederländisch-Deutsch-Wörterbuch
⇄
Neue Wörterbuch-Abfrage: Einfach jetzt tippen!
Impressum
© dict.cc 2024