dict.cc
dict.cc
DE/NL
⇄
Übersetzung
Deutsch / Niederländisch
⇄
×
äöüß...
Zuletzt gesucht
Shuffle
Quiz Game
Vokabeltrainer
Login
Niederländisch - Deutsch
✔
Weitere Sprachen ...
Dark Mode
Zur Vollversion (Desktop-PC)
Impressum
Alte Version
Dark Mode
Zuletzt gesucht
Shuffle
Quiz
Trainer
Login
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
K
L
M
N
O
P
Q
R
S
T
U
V
W
X
Y
Z
«
zurück
|
weiter
»
Seite 1 von 7 für den Buchstaben
U
im Niederländisch-Deutsch-Wörterbuch
⇄
«
⇄
»
Seite 1/7 für
U
u
Sie
u
[BN]
[omg.]
[jou]
dich
U bent abuis.
Sie irren sich.
u zelf
Sie selbst
überhaupt
überhaupt
übermensch
{de}
Übermensch
{m}
filos.
ufoloog
{de}
Ufologe
{m}
Uganda
{het}
Uganda
{n}
geogr.
ui
{de}
[Allium cepa]
Zwiebel
{f}
[österr. und bayer. ugs.
{m}
]
bot.
gastr.
T
uien
{mv}
Zwiebeln
{pl}
uiengeur
{de}
Zwiebelgeruch
{m}
uiensaus
{de}
Zwiebelsauce
{f}
gastr.
Zwiebelsoße
{f}
gastr.
uiensnijder
{de}
Zwiebelschneider
{m}
gastr.
werkt.
uiensoep
{de}
Zwiebelsuppe
{f}
gastr.
uier
{de}
Euter
{n}
zoöl.
uiers
{mv}
Euter
{pl}
zoöl.
uil
{de}
Eule
{f}
vogelk.
T
uit
aus
aus ... (heraus)
uit alle macht
mit aller Macht
uit de aard der zaak
aus der Natur der Sache
uit de hand lopen
außer Kontrolle geraten
uit de hand lopen
[idioom]
aus dem Ruder laufen
[Idiom]
uit de kast komen (als iem./iets)
sich outen (als jd./etw.)
uit de kerk treden
aus der Kirche austreten
relig.
uit de weg ruimen
aus dem Weg räumen
beseitigen
uit den aard slaan
aus der Art schlagen
zeg.
uit den boze zijn
von Übel sein
[schlecht sein]
uit eigen beweging
aus eigener Initiative
von sich aus
uit elkaar halen
trennen
uit elkaar spatten
platzen
zerplatzen
uit ervaring spreken
aus Erfahrung sprechen
uit eten
auswärts essen
uit eten gaan
essen gehen
uit het coma bijkomen
aus dem Koma erwachen
genees.
Uit het dagboek van een slak
Aus dem Tagebuch einer Schnecke
[Günter Grass]
lit.
F
uit het oog verliezen
aus den Augen verlieren
zeg.
Uit het oog, uit het hart.
Aus den Augen, aus dem Sinn.
spreekw.
uit hoofde van
gemäß
uit iemands aangezicht gesneden zijn
jdm. wie aus dem Gesicht geschnitten sein
zeg.
uit iets voortvloeien
auf etw. zurückzuführen sein
aus etw.
Dat.
resultieren
aus etw. folgen
aus etw. hervorgehen
sich aus etw. ergeben
uit kostenoverwegingen
aus Kostengründen
uit privacyoverwegingen
aus Datenschutzgründen
uit spelen
auswärts spielen
sport
uit zijn nek lullen
[pej.]
dumm daherreden
[pej.]
uitademen
ausatmen
uitbarsten
ausbrechen
uitbarsting
{de}
Ausbruch
{m}
[Eruption]
Eruption
{f}
uitbarstingen
{mv}
Ausbrüche
{pl}
uitbater
{de}
[exploitant]
Inhaber
{m}
uitbater
{de}
[zetbaas]
Geschäftsführer
{m}
uitbating
{de}
[BN]
Betreiben
{n}
Betrieb
{m}
[Betreiben]
uitbesteden
in Auftrag geben
handel
uitbetalen
ausbezahlen
auszahlen
uitblijven
ausbleiben
uitblinken
sich auszeichnen
sich hervortun
uitbouw
{de}
Ausbau
{m}
[Erweiterung]
uitbouwen
ausbauen
uitbraak
{de}
Ausbruch
{m}
[Flucht]
uitbraken
{mv}
Ausbrüche
{pl}
uitbranden
ausbrennen
uitbrander
{de}
Rüffel
{m}
[ugs.]
uitbreidbaar
erweiterbar
uitbreiden
ausbreiten
ausdehnen
erweitern
uitbreiding
{de}
Ausbreitung
{f}
Ausdehnung
{f}
Erweiterung
{f}
uitbreiding
{de}
van zaken
Geschäftsausdehnung
{f}
econ.
fin.
Geschäftserweiterung
{f}
econ.
fin.
uitbreidingsniveau
{het}
Ausbaustufe
{f}
uitbreidingspakket
{het}
Add-on
{n}
comput.
uitbreken
aufflammen
[gewaltig losbrechen]
ausbrechen
uitbrengen
herausbringen
uitbroeden
ausbrüten
uitbuiting
{de}
Ausbeutung
{f}
uitbundig
ausgelassen
stürmisch
überschwänglich
uitchecken
auschecken
uitchecktijd
{de}
Auscheckzeit
{f}
[ugs.]
Check-out-Zeit
{f}
uitdagen
herausfordern
uitdagend
herausfordernd
uitdager
{de}
Herausforderer
{m}
uitdaging
{de}
Herausforderung
{f}
«
⇄
»
Seite 1/7 für
U
u
Sie
u
[BN]
[omg.]
[jou]
dich
U bent abuis.
Sie irren sich.
u zelf
Sie selbst
überhaupt
überhaupt
filos.
übermensch
{de}
Übermensch
{m}
ufoloog
{de}
Ufologe
{m}
geogr.
Uganda
{het}
Uganda
{n}
bot.
gastr.
T
ui
{de}
[Allium cepa]
Zwiebel
{f}
[österr. und bayer. ugs.
{m}
]
uien
{mv}
Zwiebeln
{pl}
uiengeur
{de}
Zwiebelgeruch
{m}
gastr.
uiensaus
{de}
Zwiebelsauce
{f}
gastr.
uiensaus
{de}
Zwiebelsoße
{f}
gastr.
werkt.
uiensnijder
{de}
Zwiebelschneider
{m}
gastr.
uiensoep
{de}
Zwiebelsuppe
{f}
zoöl.
uier
{de}
Euter
{n}
zoöl.
uiers
{mv}
Euter
{pl}
vogelk.
T
uil
{de}
Eule
{f}
uit
aus
uit
aus ... (heraus)
uit alle macht
mit aller Macht
uit de aard der zaak
aus der Natur der Sache
uit de hand lopen
außer Kontrolle geraten
uit de hand lopen
[idioom]
aus dem Ruder laufen
[Idiom]
uit de kast komen (als iem./iets)
sich outen (als jd./etw.)
relig.
uit de kerk treden
aus der Kirche austreten
uit de weg ruimen
aus dem Weg räumen
uit de weg ruimen
beseitigen
zeg.
uit den aard slaan
aus der Art schlagen
uit den boze zijn
von Übel sein
[schlecht sein]
uit eigen beweging
aus eigener Initiative
uit eigen beweging
von sich aus
uit elkaar halen
trennen
uit elkaar spatten
platzen
uit elkaar spatten
zerplatzen
uit ervaring spreken
aus Erfahrung sprechen
uit eten
auswärts essen
uit eten gaan
essen gehen
genees.
uit het coma bijkomen
aus dem Koma erwachen
lit.
F
Uit het dagboek van een slak
Aus dem Tagebuch einer Schnecke
[Günter Grass]
zeg.
uit het oog verliezen
aus den Augen verlieren
spreekw.
Uit het oog, uit het hart.
Aus den Augen, aus dem Sinn.
uit hoofde van
gemäß
zeg.
uit iemands aangezicht gesneden zijn
jdm. wie aus dem Gesicht geschnitten sein
uit iets voortvloeien
auf etw. zurückzuführen sein
uit iets voortvloeien
aus etw.
Dat.
resultieren
uit iets voortvloeien
aus etw. folgen
uit iets voortvloeien
aus etw. hervorgehen
uit iets voortvloeien
sich aus etw. ergeben
uit kostenoverwegingen
aus Kostengründen
uit privacyoverwegingen
aus Datenschutzgründen
sport
uit spelen
auswärts spielen
uit zijn nek lullen
[pej.]
dumm daherreden
[pej.]
uitademen
ausatmen
uitbarsten
ausbrechen
uitbarsting
{de}
Ausbruch
{m}
[Eruption]
uitbarsting
{de}
Eruption
{f}
uitbarstingen
{mv}
Ausbrüche
{pl}
uitbater
{de}
[exploitant]
Inhaber
{m}
uitbater
{de}
[zetbaas]
Geschäftsführer
{m}
uitbating
{de}
[BN]
Betreiben
{n}
uitbating
{de}
[BN]
Betrieb
{m}
[Betreiben]
handel
uitbesteden
in Auftrag geben
uitbetalen
ausbezahlen
uitbetalen
auszahlen
uitblijven
ausbleiben
uitblinken
sich auszeichnen
uitblinken
sich hervortun
uitbouw
{de}
Ausbau
{m}
[Erweiterung]
uitbouwen
ausbauen
uitbraak
{de}
Ausbruch
{m}
[Flucht]
uitbraken
{mv}
Ausbrüche
{pl}
uitbranden
ausbrennen
uitbrander
{de}
Rüffel
{m}
[ugs.]
uitbreidbaar
erweiterbar
uitbreiden
ausbreiten
uitbreiden
ausdehnen
uitbreiden
erweitern
uitbreiding
{de}
Ausbreitung
{f}
uitbreiding
{de}
Ausdehnung
{f}
uitbreiding
{de}
Erweiterung
{f}
econ.
fin.
uitbreiding
{de}
van zaken
Geschäftsausdehnung
{f}
econ.
fin.
uitbreiding
{de}
van zaken
Geschäftserweiterung
{f}
uitbreidingsniveau
{het}
Ausbaustufe
{f}
comput.
uitbreidingspakket
{het}
Add-on
{n}
uitbreken
aufflammen
[gewaltig losbrechen]
uitbreken
ausbrechen
uitbrengen
herausbringen
uitbroeden
ausbrüten
uitbuiting
{de}
Ausbeutung
{f}
uitbundig
ausgelassen
uitbundig
stürmisch
uitbundig
überschwänglich
uitchecken
auschecken
uitchecktijd
{de}
Auscheckzeit
{f}
[ugs.]
uitchecktijd
{de}
Check-out-Zeit
{f}
uitdagen
herausfordern
uitdagend
herausfordernd
uitdager
{de}
Herausforderer
{m}
uitdaging
{de}
Herausforderung
{f}
«
zurück
|
weiter
»
Seite 1 von 7 für den Buchstaben
U
im Niederländisch-Deutsch-Wörterbuch
⇄
Neue Wörterbuch-Abfrage: Einfach jetzt tippen!
Impressum
© dict.cc 2024