dict.cc
dict.cc
DE/NL
⇄
Übersetzung
Deutsch / Niederländisch
⇄
×
äöüß...
Zuletzt gesucht
Shuffle
Quiz Game
Vokabeltrainer
Login
Niederländisch - Deutsch
✔
Weitere Sprachen ...
Dark Mode
Zur Vollversion (Desktop-PC)
Impressum
Alte Version
Dark Mode
Zuletzt gesucht
Shuffle
Quiz
Trainer
Login
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
K
L
M
N
O
P
Q
R
S
T
U
V
W
X
Y
Z
«
zurück
|
weiter
»
Seite 1 von 24 für den Buchstaben
Z
im Niederländisch-Deutsch-Wörterbuch
⇄
«
⇄
»
Seite 1/24 für
Z
zaad
{het}
Saat
{f}
agr.
Saatgut
{n}
agr.
Samen
{m}
agr.
biol.
Sperma
{n}
biol.
zaadbal
{de}
Hoden
{m}
anat.
zaadbalkanker
{de}
Hodenkarzinom
{n}
genees.
Hodenkrebs
{m}
genees.
zaadballen
{mv}
Hoden
{pl}
anat.
zaadje
{het}
Samenkorn
{n}
agr.
tuin.
zaadlijst
{de}
Plazenta
{f}
bot.
zaadlozing
{de}
Samenerguß
{m}
biol.
zaag
{de}
Säge
{f}
werkt.
zaagblad
{het}
Sägeblatt
{n}
werkt.
zaagbladen
{mv}
Sägeblätter
{pl}
werkt.
zaagklem
{de}
Schraubzwinge
{f}
werkt.
zaagsel
{het}
Sägemehl
{n}
zaaguil
{de}
[Aegolius acadicus]
Sägekauz
{m}
vogelk.
T
zaaien
säen
agr.
tuin.
zaaien
{het}
Säen
{n}
agr.
tuin.
zaailing
{de}
Sämling
{m}
bos.
bot.
tuin.
zaaitijd
{de}
Saatzeit
{f}
agr.
tuin.
zaak
{de}
Angelegenheit
{f}
Geschäft
{n}
econ.
Sache
{f}
Unternehmen
{n}
zaak
{de}
[juridisch]
Fall
{m}
recht
zaakkennis
{de}
Sachkenntnis
{f}
zaakkundig
erfahren
kompetent
sachkundig
zaakkundige
{de}
Fachmann
{m}
Sachverständiger
{m}
zaakvoerder
{de}
Geschäftsführer
{m}
zaakwaarneming
{de}
Geschäftsführung
{f}
ohne Auftrag
recht
zaal
{de}
Saal
{m}
zaalhandbal
{het}
Hallenhandball
{m}
sport
zaalhockey
{het}
Hallenhockey
{n}
sport
zaalvoetbal
{het}
Hallenfußball
{m}
sport
zaalvoetbaltoernooi
{het}
Hallenfußballturnier
{n}
sport
zaathout
{het}
Kolsem
{n}
naut.
Saatholz
{n}
gesch.
naut.
zacht
mild
gastr.
meteo.
sanft
zart
zacht
[geluid]
leise
zacht
[week]
weich
zacht
[weer]
lind
[geh.]
zachtaardig
sanft
sanftmütig
zart
zachte berk
{de}
[Betula pubescens]
Moor-Birke
{f}
bot.
T
Moorbirke
{f}
bot.
T
Zachte berm!
Seitenstreifen nicht befahrbar!
verk.
Unbefestigter Seitenstreifen!
verk.
Unbefestigter Strassenrand!
verk.
zachte ooievaarsbek
{de}
[Geranium molle]
Weicher Storchschnabel
{m}
bot.
T
zachtgekookt ei
{het}
weichgekochtes Ei
{n}
gastr.
zachtheid
{de}
Sanftheit
{f}
zachthout
{het}
Weichholz
{n}
bos.
zachtmoedig
sanft
sanftmütig
zart
zachtzinnig
sanftmütig
zadel
{het}
Sattel
{m}
zadel-knoop bifurcatie
{de}
Sattel-Knoten-Bifurkation
{f}
wisk.
zadeljakhals
{de}
[Canis mesomelas]
Schabrackenschakal
{m}
zoöl.
T
zadelneus
{de}
Sattelnase
{f}
genees.
zadelpen
{de}
Sattelstütze
{f}
fiets
zadelrob
{de}
[Pagophilus groenlandicus, Phoca groenlandica]
Sattelrobbe
{f}
zoöl.
T
zadeltas
{de}
Satteltasche
{f}
fiets
Żagań
{het}
Sagan
{n}
geogr.
zagen
sägen
zagen
[BN]
[omg.]
[klagen]
meckern
[ugs.]
zagerij
{de}
Sägewerk
{n}
ind.
Zagreb
{het}
Zagreb
{n}
geogr.
zak
{de}
[broekzak etc.]
Tasche
{f}
[Hosentasche etc.]
zak
{de}
[buidel]
Beutel
{m}
zak
{de}
[slappe, vormeloze tas]
Sack
{m}
zakagenda
{de}
Taschenkalender
{m}
zakcomputer
{de}
Taschencomputer
{m}
comput.
zakdoek
{de}
Taschentuch
{n}
zakdoek
{de}
[papieren zakdoek]
Tempo
®
{n}
[ugs.]
zakdoekje
{het}
[verkl.]
Taschentuch
{n}
zakelijk
geschäftlich
handel
zakelijk
[objectief, bondig]
sachlich
zaken
{mv}
Geschäfte
{pl}
econ.
zaken doen
Handel treiben
handel
im Handel tätig sein
handel
zakenadres
{het}
Geschäftsadresse
{f}
zakenafspraak
{de}
Geschäftstermin
{m}
zakenbrief
{de}
Geschäftsbrief
{m}
econ.
fin.
Geschäftsschreiben
{n}
econ.
fin.
zakencijfer
{het}
[BN]
Geschäftsumsatz
{m}
handel
Umsatz
{m}
handel
zakendoen
Geschäfte machen
econ.
fin.
zakenkennis
{de}
Geschäftskenntnis
{f}
econ.
fin.
zakenklasse
{de}
Businessclass
{f}
luchtv.
zakenlui
{mv}
Geschäftsleute
{pl}
econ.
fin.
zakenman
{de}
Geschäftsmann
{m}
econ.
zakenmens
{de}
Geschäftsmann
{m}
econ.
fin.
«
⇄
»
Seite 1/24 für
Z
agr.
zaad
{het}
Saat
{f}
agr.
zaad
{het}
Saatgut
{n}
agr.
biol.
zaad
{het}
Samen
{m}
biol.
zaad
{het}
Sperma
{n}
anat.
zaadbal
{de}
Hoden
{m}
genees.
zaadbalkanker
{de}
Hodenkarzinom
{n}
genees.
zaadbalkanker
{de}
Hodenkrebs
{m}
anat.
zaadballen
{mv}
Hoden
{pl}
agr.
tuin.
zaadje
{het}
Samenkorn
{n}
bot.
zaadlijst
{de}
Plazenta
{f}
biol.
zaadlozing
{de}
Samenerguß
{m}
werkt.
zaag
{de}
Säge
{f}
werkt.
zaagblad
{het}
Sägeblatt
{n}
werkt.
zaagbladen
{mv}
Sägeblätter
{pl}
werkt.
zaagklem
{de}
Schraubzwinge
{f}
zaagsel
{het}
Sägemehl
{n}
vogelk.
T
zaaguil
{de}
[Aegolius acadicus]
Sägekauz
{m}
agr.
tuin.
zaaien
säen
agr.
tuin.
zaaien
{het}
Säen
{n}
bos.
bot.
tuin.
zaailing
{de}
Sämling
{m}
agr.
tuin.
zaaitijd
{de}
Saatzeit
{f}
zaak
{de}
Angelegenheit
{f}
econ.
zaak
{de}
Geschäft
{n}
zaak
{de}
Sache
{f}
zaak
{de}
Unternehmen
{n}
recht
zaak
{de}
[juridisch]
Fall
{m}
zaakkennis
{de}
Sachkenntnis
{f}
zaakkundig
erfahren
zaakkundig
kompetent
zaakkundig
sachkundig
zaakkundige
{de}
Fachmann
{m}
zaakkundige
{de}
Sachverständiger
{m}
zaakvoerder
{de}
Geschäftsführer
{m}
recht
zaakwaarneming
{de}
Geschäftsführung
{f}
ohne Auftrag
zaal
{de}
Saal
{m}
sport
zaalhandbal
{het}
Hallenhandball
{m}
sport
zaalhockey
{het}
Hallenhockey
{n}
sport
zaalvoetbal
{het}
Hallenfußball
{m}
sport
zaalvoetbaltoernooi
{het}
Hallenfußballturnier
{n}
naut.
zaathout
{het}
Kolsem
{n}
gesch.
naut.
zaathout
{het}
Saatholz
{n}
gastr.
meteo.
zacht
mild
zacht
sanft
zacht
zart
zacht
[geluid]
leise
zacht
[week]
weich
zacht
[weer]
lind
[geh.]
zachtaardig
sanft
zachtaardig
sanftmütig
zachtaardig
zart
bot.
T
zachte berk
{de}
[Betula pubescens]
Moor-Birke
{f}
bot.
T
zachte berk
{de}
[Betula pubescens]
Moorbirke
{f}
verk.
Zachte berm!
Seitenstreifen nicht befahrbar!
verk.
Zachte berm!
Unbefestigter Seitenstreifen!
verk.
Zachte berm!
Unbefestigter Strassenrand!
bot.
T
zachte ooievaarsbek
{de}
[Geranium molle]
Weicher Storchschnabel
{m}
gastr.
zachtgekookt ei
{het}
weichgekochtes Ei
{n}
zachtheid
{de}
Sanftheit
{f}
bos.
zachthout
{het}
Weichholz
{n}
zachtmoedig
sanft
zachtmoedig
sanftmütig
zachtmoedig
zart
zachtzinnig
sanftmütig
zadel
{het}
Sattel
{m}
wisk.
zadel-knoop bifurcatie
{de}
Sattel-Knoten-Bifurkation
{f}
zoöl.
T
zadeljakhals
{de}
[Canis mesomelas]
Schabrackenschakal
{m}
genees.
zadelneus
{de}
Sattelnase
{f}
fiets
zadelpen
{de}
Sattelstütze
{f}
zoöl.
T
zadelrob
{de}
[Pagophilus groenlandicus, Phoca groenlandica]
Sattelrobbe
{f}
fiets
zadeltas
{de}
Satteltasche
{f}
geogr.
Żagań
{het}
Sagan
{n}
zagen
sägen
zagen
[BN]
[omg.]
[klagen]
meckern
[ugs.]
ind.
zagerij
{de}
Sägewerk
{n}
geogr.
Zagreb
{het}
Zagreb
{n}
zak
{de}
[broekzak etc.]
Tasche
{f}
[Hosentasche etc.]
zak
{de}
[buidel]
Beutel
{m}
zak
{de}
[slappe, vormeloze tas]
Sack
{m}
zakagenda
{de}
Taschenkalender
{m}
comput.
zakcomputer
{de}
Taschencomputer
{m}
zakdoek
{de}
Taschentuch
{n}
zakdoek
{de}
[papieren zakdoek]
Tempo
®
{n}
[ugs.]
zakdoekje
{het}
[verkl.]
Taschentuch
{n}
handel
zakelijk
geschäftlich
zakelijk
[objectief, bondig]
sachlich
econ.
zaken
{mv}
Geschäfte
{pl}
handel
zaken doen
Handel treiben
handel
zaken doen
im Handel tätig sein
zakenadres
{het}
Geschäftsadresse
{f}
zakenafspraak
{de}
Geschäftstermin
{m}
econ.
fin.
zakenbrief
{de}
Geschäftsbrief
{m}
econ.
fin.
zakenbrief
{de}
Geschäftsschreiben
{n}
handel
zakencijfer
{het}
[BN]
Geschäftsumsatz
{m}
handel
zakencijfer
{het}
[BN]
Umsatz
{m}
econ.
fin.
zakendoen
Geschäfte machen
econ.
fin.
zakenkennis
{de}
Geschäftskenntnis
{f}
luchtv.
zakenklasse
{de}
Businessclass
{f}
econ.
fin.
zakenlui
{mv}
Geschäftsleute
{pl}
econ.
zakenman
{de}
Geschäftsmann
{m}
econ.
fin.
zakenmens
{de}
Geschäftsmann
{m}
«
zurück
|
weiter
»
Seite 1 von 24 für den Buchstaben
Z
im Niederländisch-Deutsch-Wörterbuch
⇄
Neue Wörterbuch-Abfrage: Einfach jetzt tippen!
Impressum
© dict.cc 2024